Maandelijks archief: oktober 2012

Sluitingstijden

Hoewel misschien eigenwijs en koppig van aard, ben ik niet van nature een liefhebber van in de contramine gaan, tenminste niet slechts omwille van een suggestie van oorspronkelijkheid. Mijn theoretische belangstellingen liggen vermoedelijk ver buiten (ik wil niet zeggen boven of onder) het gemiddelde in Nederlandse politieke en sociale discussie, maar in het meerendeel van de concrete kwesties die zich voordoen in de dagelijkse politiek schaar ik mij graag bij de consensus van ‘links’. Het is maar vrij zelden dat ik het echt oneens ben met de standpunten van de SP en dergelijke, zolang we binnen het beperkte kader van die dagelijkse politiek blijven. Toch moet ik in het geval van de discussie over het verruimen van de sluitingstijden een uitzondering maken. De SP, en het grootste gedeelte van Nederlands links is hier tegen, en juist de liberalen (zoals men zou verwachten) zijn voorstanders. Niettemin lijkt mij ook de sluitingstijdenwet zoals deze heeft bestaan waarschijnlijk onhoudbaar, en ik zou het ook niet willen behouden. Alleen, mijn redenen zijn enigszins anders dan die van de liberalen, natuurlijk.

In de gehele discussie over de sluitingstijden wordt het al snel duidelijk dat wat links er op tegen heeft, en wat de liberalen er op voor hebben, hetzelfde is: het onmiskenbare feit dat een uitbreiding van de toegestane openingsuren op zondag meer concurrentie betekent over een langere tijd van de week, en dus het moeilijker maakt voor kleinere firma’s om het op te nemen tegen grotere firma’s. Er is geen reden te betwijfelen dat dit een reëel effect is. Voor de confessionele conservatieven speelt natuurlijk ook een rol dat het een (verdere) schending betekent van de goddelijke zondagsrust, al schijnt men inmiddels er weinig op tegen te hebben dat medeburgers wier heilige dag op zaterdag of vrijdag valt die rust op die dagen genieten in plaats van de zondag. Dit argument wordt terecht als weinig overtuigend ervaren, gezien hoe gering de rol is die het speelt in de discussie buiten CDA en ChristenUnie-achtige kringen. Sowieso kan er in een steeds meer seculier land geen sprake zijn van een afdwingen van een verplichte religieuze rustdag op last van de overheid. Maar het centrale punt, de concurrentie, is een interessante.

Wat mij in deze discussie enorm heeft verbaasd is hoe snel links zich heeft geïdentificeerd met de belangen van de kleine winkeliers en zogenaamde ‘zelfstandigen’ en hun beweringen dat de verruiming een vorm van ‘oneerlijke concurrentie’ zou inhouden. Misschien komt dit voort uit een lovenswaardige behoefte de underdog te steunen, maar met links heeft het weinig te maken. Allereerst is het onzin te spreken van oneerlijke concurrentie. Er is niets oneerlijks aan: het is precies dezelfde concurrentie die ze alle overige zes dagen van de week al ervaren. Als die concurrentie wordt aanvaard als eerlijk, is het volstrekt arbitrair ineens te zeggen dat dat de zevende dag van de week niet mag. Dit zou het equivalent zijn van een stelling, dat het eerlijke concurrentie is voor een grote ‘buurtsuper’ met een oppervlak van 300 m² te concurreren met een kruidenier, maar het is ineens oneerlijke concurrentie als die buurtsuper er nog eens 50 m² bij krijgt! Dat slaat geheel nergens op.

Het is onmiskenbaar waar dat de kleine winkeliers en midden- en kleinbedrijf er behoorlijke extra loonkosten bij zouden krijgen, als zij ook op de zondag dezelfde concurrentie aan zouden moeten gaan als ze al op maandag tot zaterdag doen. Maar nou en? Wat zou dat? Het lijkt mij een teken van de steeds verdergaande theoretische onderontwikkeling van linkse politiek en het steeds verder uitbreidende populistische ad hoc-gedrag van de partijen dat hier helemaal niet over nagedacht is. Het is begrijpelijk dat heel specifieke soorten winkels bijvoorbeeld wenselijk worden geacht voor het algemeen welzijn, zoals de vaste boekenprijs het mogelijk maakt voor boekwinkels om te bestaan en op deze manier een culturele functie te vervullen, die eventueel nog te rechtvaardigen is. Maar daarin wordt niet ineens beslist dat kleine boekwinkels geen concurrentie hoeven te ondergaan van grote, en dat kan ook niet.

Het is een illusie te denken dat kleine firma’s en winkels inherent beter, wenselijker, of minder exploitatief zouden zijn dan grote. In werkelijkheid is het omgekeerde juist vaak het geval: niet alleen bieden grotere winkels doorgaans lagere prijzen voor een massapubliek, wat soms positief is en soms niet (zoals Walmart aantoont), maar de lonen zijn er doorgaans hoger en zij nemen meer allochtonen en vrouwen aan, het is moeilijker vakbonden te vormen in kleinere firma’s en representatie van werknemers mogelijk te maken, en bieden meer baanzekerheid. De invloed op de totale werkgelegenheid van grote firma’s is aanzienlijk significanter dan die van kleine, dus voor de strategische korte termijn van links (waarin traditioneel werkgelegenheid een grote rol speelt) is het bevoordelen van kleinbedrijf een dubieuze denkwijze. Ook elders gaat dit op: de meerderheid van de sweatshops in de Derde Wereld zouden gelden als ‘midden- en kleinbedrijf’, bijvoorbeeld.

Er wordt wel gezegd dat deze redenering niet opgaat voor zogenaamde ‘zelfstandigen’, en dat deze bijzondere bescherming verdienen juist omdat zij niet volgens de politieke economie van links exploitatief zouden zijn, in tegenstelling tot firma’s met werknemers. Nog los van de vraag, hoe zelfstandig een zelfstandige eigenlijk is die special pleading in de wet nodig heeft om boven water te blijven, berust dit op twee illusies. Ten eerste is de zelfstandige evengoed ‘exploitatief’ – in ieder geval in de technische, misschien niet in de morele zin – alleen hij of zij exploiteert zichzelf, zijn of haar eigen tijd. Dit gaat net zoals in de kleine, maar marktgeoriënteerde boerenstand, waar traditioneel de reactie op nieuwe concurrentie altijd een nog verder beroep op de arbeidstijd van de boerenfamilie zelf is, tot ze er bij neervallen. Dat lijkt me vanuit een breder progressief oogpunt niet een situatie die we als status quo willen bevriezen. Ten tweede is het evident dat de maatschappij niet uitsluitend kan bestaan uit talloze zelfstandigen zonder personeel die hun diensten uitruilen. In de klassieke discussie in de 19e eeuw wees Marx zijn tegenstander Proudhon hier al op: niet alleen heeft zo’n situtatie historisch nooit bestaan, maar deze zou ook niet stabiel zijn, en vanzelf leiden tot schaalvergrotingen, uitstoting van de verliezers van de concurrentie, en zo voorts, totdat de huidige situatie zich weer voordoet.

Toen ik enige jaren geleden nog als bewoner van Utrecht in een referendum mocht stemmen over de verruiming van de openingstijden, stemde ik dan ook vóór, maar mijn ouders stemden beide tegen. Toen ik hen hierover vroeg, verklaarden zij dat ze graag op zondag gaan wandelen in de stad en het dan zo fijn rustig is, en als de winkels open zouden zijn zou het misschien overspoeld worden door ‘provincialen’ die komen winkelen. Nu ben ik bijzonder dol op mijn ouders – en trouwens ook op wandelen – maar het moge duidelijk zijn dat dit niet een sentiment is, hoe begrijpelijk ook, dat welk collectief bestuur dan ook serieus zou moeten kunnen nemen. Wat ik dus met dit alles zeggen wil is dat de steun van links voor de sluitingstijdenwet als politiek behoort tot de romantische reactie, tot de nostalgie, een poging om een geïdealiseerde oude situatie kunstmatig in stand te houden zonder de dynamiek en de kenmerken ervan serieus onder de loep te nemen. Dit is al een heel oud gevaar voor links. Het is al te makkelijk om te denken dat omdat de dingen nu slecht zijn, ze dus vroeger wel beter moeten zijn geweest, of dat verdere verandering alleen nog verdere verslechtering kan betekenen. Deze reactionaire impuls moet bestreden worden, en het feit dat de linkse partijen hierin juist medestanders vinden in de meest conservatieve sferen van Nederland zou te denken moeten geven. Er bestaat teveel romantiek over kleinbedrijf, het is tijd dit te veranderen.

Advertentie

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Economie

Provocaties

Er is de laatste jaren veel te doen om de vrijheid van meningsuiting in Europa. De vele anti-immigratie en anti-Islamitische groeperingen spinnen garen bij de vele incidenten, groot en klein, die zich in de recente tijd hebben voorgedaan die het recht op vrije expressie, altijd in zulke clichématige termen omschreven als ‘felbevochten’ en dergelijke, in het nauw lijken te brengen. Er zijn natuurlijk de echt grote gevallen, zoals de Rushdie-affaire (alweer vele jaren geleden), waarbij de schrijver na het parodiëren van de oorsprongen van de Islam in zijn boek The Satanic Verses onder permanente bewaking moest leven en verschillende van zijn vertalers (bijna) vermoord werden, en in Nederland natuurlijk de moord op de aartsprovocateur Theo van Gogh. Dit zijn serieuze gevallen, die het recht van burgers om kritiek en satire te beoefenen, en wel in het bijzonder jegens religie, impliciet bedreigen en daarmee hele onderwerpen van vrije discussie afsnijden.

De vrees voor fanatici en gekken kan een mondsnoerend effect hebben, dat is zeker waar. Toch is dit eigenlijk niet de meest serieuze vorm van censuur jegens provocaties op de langere duur. Dat bepaalde individuen, al dan niet labiel, van een gegeven gelegenheid gebruik maken om prominente satiristen en critici te bedreigen of aan te vallen is buitengewoon onwenselijk, maar nooit volledig te verhinderen. Het blote feit dat een enkele idioot met een auto op de colonne van de koningin in kan rijden geeft al aan dat iedere poging tot een volledige beveiliging vergeefs is, en zoals de eindeloze ellende op de vliegvelden iedere reiziger al doet aanvoelen, brengt een poging daartoe aanzienlijke praktische kosten met zich mee, zowel financiëel als politiek.

Het is onbegrijpelijk dat er onder progressief denkende mensen niet serieuzer en verontwaardigder gereageerd wordt als Deense ambassades worden aangevallen omwille van een satire op een religie, of het kantoor van een bekend Frans satirisch blad wordt opgeblazen om dezelfde reden – als er nu één fundamenteel strijdpunt was van de Verlichting, was het toch zeker het recht om met religie de spot te drijven. “De kritiek op religie is het begin van alle kritiek”, schreef Marx al, en zo is het. Maar hoezeer dit ook in het straatje van de kruisvaarders der laatste dagen te pas komt, dit is niet de belangrijkste of gevaarlijkste vorm van censuur en inperking van provocaties.

Spot en provocatie zijn altijd gevreesd omdat zij de meest effectieve wapens zijn vóórdat men naar de echte wapens grijpt. Het werkelijke gevaar rust dan ook niet op de lange duur in de bedreigingen van kleine groepen fanatici, hoe ernstig ook, jegens medeburgers die hun geliefde onderwerpen en totems belachelijk maken. De werkelijk gevaarlijke censuur komt altijd van de instanties met politieke macht, van regeringen en – veelal in het verleden, maar in het geval van Khomeini c.s. recent nog – de van aardse macht voorziene clerus. En in het tijdperk van de ‘oorlog tegen de terreur’ is de reactie van vele Westerse regeringen om juist op dit terrein steeds verder het domein van geoorloofde provocaties terug te dringen. Inderdaad mag in Nederland Geenstijl nu van alles schrijven wat in de jaren ’80 de Centrumpartij nog op boetes zou zijn komen te staan. Maar dat geeft slechts aan dat ondanks hun pretenties tot rebellie, zij niet werkelijk een bron van illegitieme of onopgemerkte macht raken. Een satirist die juist onder het politiek establishment de lachers op de hand heeft is geen criticus, maar een hofnar.

Veel ernstiger is de tendens in de laatste jaren om, nu de aandacht voor en de strijd om de meningsuiting elders lijken te zijn, de traditionele vormen van kritiek en provocatie de mond te snoeren. Vandaag werd in het Verenigd Koninkrijk een zekere Trenton Oldfield tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld, omdat hij vorig jaar de jaarlijkse roeiwedstrijd tussen Oxford en Cambridge had verstoord door tussen de roeiers te zwemmen. Dit was bedoeld, zo bleek, als een protest tegen het elitaire karakter van deze universiteiten (waarvan nog altijd een enorm disproportioneel deel van de studenten van de elitescholen afkomstig zijn) en de banden tussen deze academische elite en de politiek, gezien hoeveel van de Britse regeringsleden die opleidingen genoten hebben. De roeiwedstrijd werd enkel even onderbroken om hem uit het water te vissen en werd vervolgens rustig voortgezet, maar hij mag nu wel een forse tijd de bak in.

Evenzeer werd enkele weken geleden een jongeman die, niet geheel smaakvol, op Twitter een slechte grap had gemaakt ten koste van een in Wales vermoord meisje tot enkele weken cel veroordeeld. Een grap op Twitter! In Nederland werden enkele demonstranten die terecht hadden willen wijzen op het koloniale en racistische karakter van de jaarlijkse Zwarte Pietparades – iets wat ik persoonlijk überhaupt al nooit heb kunnen uitleggen aan mijn in dit soort zaken veel scherpere Amerikaanse vrienden – genadeloos door de politie in elkaar geslagen en naar de cel afgevoerd, tot het enthousiasme van het (witte) publiek. Men mag van alles schreeuwen over buitenlanders en de Islam, maar de confrontatie aangaan met de zaken die de nette witte burgers zelf mooi en waardevol vinden, dan houdt het ineens op. In dat licht bezien wordt de internationale verontwaardiging over de celstraf voor de Russische linkse(!) provocatieband Pussy Riot ineens wel tamelijk hypocriet.

Dit is niet te zeggen dat het één beter is dan het ander. Mensen die de positieve aspecten van de Verlichting en het erfgoed van het 19e- en 20e-eeuwse progressieve denken aan het hart gaat, ideeën die tenslotte de weinige vrijheden en gelijkheden die wij tot stand hebben gebracht mogelijk hebben gemaakt, zouden beide moeten afwijzen. Het is volledig onacceptabel voor ‘links’, om het maar zo te stellen, om schoorvoetend te mompelen over ‘dat ze het toch wel erg bont hebben gemaakt en misschien wel hadden verdiend’ als religieuze fanatici zelfs de meest eenvoudige satires onmogelijk maken. Maar noch moslims noch buitenlanders zijn groepen met veel macht of aanzien in onze maatschappij, en de apologetische reflex is dan ook te begrijpen, hoe misleid ook, als een erkenning van dat feit.

Des te geduchter moeten we daarom zijn voor die gevallen waarin machthebbers onmiddelijk repressief reageren op die zaken, die ‘de gewone burger’ of zelfs de politiek zelf betreffen. Laten we dan ook zulke gevallen als het Sinterklaasprotest evengoed serieus nemen als gevallen van bedreiging en censuur als de aanval op Charlie Hebdo. Daar komt dan nog bij dat Nederland een leidende rol speelt in internetcensuur, van vage wetgeving gerechtvaardigd door morele paniek over ‘kinderporno’ tot het slaafs volgen van de grote mediafirma’s in het uitsluiten van iedere mogelijkheid tot fair use. Of de censuur als het gaat om ook maar de meest luchtige provocatie jegens het koningshuis, zoals nog niet te lang geleden wederom bleek. Ook hier lijkt de grens te liggen bij wat geldt als provocatief voor de kleinburger, en niet wat geldt als provocatief voor kleine groepen Islamitische fanatici, hoe luid deze ook mogen zijn. Het is tijd om ons te verzetten tegen de steeds verdere terugdringing van de mogelijkheden tot satire en provocatie, en de retoriek over vrijheid van meningsuiting niet slechts te beperken tot het soort kenmerkend voor klein-rechts. De werkelijk waardevolle provocatie is die van macht en gevestige meningen – niet het natrappen van bevolkingsgroepen die toch al eindeloos geminacht worden.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Politiek, Religie